No cover
Category: Documenten
Onderwerp: Personen
Titel of Beschrijving: Theo van Alphen
N° object: 100012
Archief no Heemkunde: 13S2-d00012

Afbeelding

Dossier Theo van Alphen (Teuw).
1. Scans van het dossier van Wijnand Konings. In de jaren 1990 gekopieerde originelen van mevrouw Van Alphen:
• Tekst artikel Bruggeske 1995 (herdenkingsnummer).
• Kopieën van brieven door Theo aan zijn vrouw geschreven.
• Documenten.
• Krantenartikelen.
• Foto's van zijn bestek uit Duitsland.
2. Inwoner van Sprang-Capelle overleeft vier concentratiekampen.
Artikel over Theo van Alphen in Keigaaf Brabant, lente/zomer 2020, blz. 22 en 23. Foto's van Theo en zijn vrouw Bets, hun huisje en een tweetal foto's van de bevrijdingsfeesten.

-----------------------------

zie ook: https://heemkundesprangcapelle.nl/juli-1988/december-1994/hulp-aan-joodse-landgenoten

------------------------------------------------

(enkele documenten zijn OCR ingescand en hieronder weergegeven)

Herinneringen van Theo van Alphen en zijn echtgenote Bets.

In de oorlogstijd waren bij mijn schoonvader, de heer van Koperen, die in Dongen woonde, drie joodse jongens ondergedoken.

Het was einde 1942-begin 1943.

In diezelfde periode hadden mijn vrouw en ik het echtpaar LeviCohen als onderduikers in ons huis opdgoeenno men. Wij hadden gezegd, dat ze gewoon moesten, of zij een oom en tante van mijn vrouw waren. Dat had gemakkelijk gekund, want al de familie van Bets woonde ver genoeg van Sprang-Capelle af,en zij waren een stuk ouder dan wij .Dan waren ze niet opgevallen.

Maar die rol kon of wilde het echtpaar Cohen blijkbaar niet spelen.

Ongeveer vier maanden woonden ze bij ons, toen ik op een koude wintermorgen iemand van de dijk af zag komen. Wij zaten juist met het echtpaar Cohen aan tafel voor het ontbijt, lals ik mij goed herinner. "Daar is iemand; vlug naar achteren jullie", zeiden wij tegen Levi en zijn echtgenote. Bets ruimde vlug de twee bordjes en kopjes weg. Het echtpaar Cohen verdween inmiddels naar hun slaapkamer, die aan de achterkant van ons huis, op de begane grond gelegen was. Er werd inmiddels op de deur geklopt. Commies Vellinga van de Waalwijkse belastingdienst bleek aan de deur te staan. Deze kwam wel eens vaker aanlopen, om wat te buurten. "Komt U binnen en neemt U plaats". Vellinga ging links naast de kachel zitten. "Hebt U misschien trek in een kopje koffie?" Na een kort inleidend babbeltje vertelt hij, dat zijn vrouw gehoord ,had, dat bij van Alphen joodse mensen ondergedoken zaten. "Hoe komen ze daar nou bij ?"zei ik. Ik deed net of ik kwaad werd. "Die joden, die hebben nogal wat uitgehaald; bedriegers en oplichters zijn het" of woorden van die strekking. "Joden, neen ik moet er niets van hebben; alhoewel, van de andere kant zou het wel wat zijn. Immers, de meeste joden zitten er goed bij en dan kon je er elke week geld van beuren." Vellinga veranderde van onderwerp en hij vroeg mij, of ik wellicht kans zag, om ergens wat pijptabak voor hem te bemachtigen. " Da t z o u bes t k u n n e n z ij n •: a n t w o o r d d e  i k . Intussen trek ik de bovenste lade van mijn werkbank open en deze zat vol met pakjes rooktabak van Niemeijer ! . Vellinga kwam een beetje in zijn stoel omhoog en ziet de pakjes in de la liggen. "Wolken van genot" stond er op.  Voor een dubbeltje verkocht ik hem een pakje van een half ons.

Theo en Bets van Alphen 2

Vellinga vulde meteen zijn pijp tot boven aan toe vol en stak hem op: "Wolken van Genot ! " Nog een beetje links en rechts en op en neer gepraat en toen zei ik :U had het er daarstraks over, dat ik hier joden in huis zou hebben hè? Om nou het bewijs te geven, of ik ze heb of niet heb, moet U mij nu maar even volgen en dan lopen wij hier overal door het huisje om ze te kunnen vinden". Hij volgde mij, want hij wilde het blijkbaar toch graag weten. Ik ging eerst naar buiten. Daar was natuurlijk niks te zien, maar toen wilde ik naar het kamertje gaan, waar de joden achter de deur zaten. Ik had de deurknop al in de hand, net of ik de deur open wilde doen. Toen hoefde het niet. Ik zeg nog: "Ga maa,1kijken hoor "?maar dat deed hij ook niet. Daarna wilde ik hem nog voorgaan naar de zolder, maar dat was ook niet meer nodig . Ik had geen joden in huis.  Hij geloofde het. Na nog enkele wolken van genot in de kamer te hebben geblazen, is de heer Vellinga weg gegaan. Nu kon hij tegen zijn vrouw zeggen: " Het is niet waar," Het kon ook eigenlijk niet in zo'n klein huisje en er kwamen nogal wat mensen over de vloer. "Ik keek wel uit ! " Ik heb deze man naderhand nooit meer teruggezien. Wij hebben nooit geweten, of het de bedoeling was om ons te waarschuwen, of om ons te kunnen verraden. Het was echter wel duidelijk geworden, dat het echtpaar Cohen niet langer bij ons kon blijven en zeker voorlopig ergens anders ondergebracht moest worden . Samen met Jo de Jong heb ik het echtpaar Cohen, achter op de fiets , naar mijn schoonvader in Dongen gebracht. Daar hebben deze mensen ongeveer twee en een halve week gezeten. Daar in Dongen is de boel verraden. Nu had Bets een zuster die in Rotterdam woonde en daar in een ziekenhuis als verpleegster werkte. Zij heette Cato. Cato had die drie joodse jongens bij haar vader in Dongen ondergebracht. Deze jongens kwamen ook uit Rotterdam. Cato zorgde ook voor bonkaarten en dergelijke voor die jongens. Een van die drie jongens had verkering met een meisje uit Rotterdam en dat meisje kwam geregeld naar Dongen toe. Of ze nu dat meisje opgepakt hebben, of wat dan ook, maar ’s-Zondags was dat meisje weer geweest en 's-Maandags werden de joden alle vijf opgehaald door de Duitsers. Vader van Koperen was visboer en op Maandagmorgen ging hij altijd naar Breda met de viswagen. Toen hij daarvan 's-avonds thuiskwam ,was het hele huis omsingeld

Theo en Bets van Alphen 3 door de Duitsers.

 Toen hebben ze de vijf joden uit zijn huis gehaald. Er moest nog een extra auto aan te pas komen, want ze hadden op drie joden gerekend en toen waren het er vijf ! Vader van Koperen hebben ze niet meegenomen; maar hij moest naderhand wel naar Breda komen. Toen is Bets van Alphen met haar Vader mee naar Breda gegaan. In de Academie werd hij toen verhoord. Die Duitsers zijn lelijk tegen vader van Koperen tekeer gegaan, maar uiteindelijk lieten ze hem toch weer gaan. Ze hadden gezegd, dat hij te oud was. Hij heef t er nooit iets meer van gehoord.  Later heeft Vader van Koperen toch nog een Engelse piloot in huis gehad ! Op de zelf de Maandag, waarop de joden opgehaald waren kwam Vader van koperen op de f iets van Dongen naar Sprang-Capelle. Bij nader inzien, kan het ook op Dinsdag zijn geweest. • Toen ik hem over de dijk aan zag komen, zei ik meteen: "Er is iets niet goed". Immers hij kwam op Maandag of Dinsdag nooit in Sprang Capelle. Wel op Woensdag, want dan kwam hij in Sprang-Capelle vis verkopen, en kwam hij met zijn viswagen. •

Vader van Koperen kwam binnen en vertelde ons, dat de Duitsers de joden alle vijf hadden opgehaald. Hij dacht ,dat deze naar Breda gebracht waren, wat naderhand waar bleek te zijn. Vader vroeg aan mij, of ik een brief naar Cato in Rotterdam wilde scrhrijven. Neen, zei ik, geen brief schrijven, want er is misschien sensuur, of je weet maar nooit.(Een brief zou men eventueel ergens kunnen vinden) Maar weet je wat, ik ga morgenvroeg meteen met de trein naar Rotterdam naar dat ziekenhuis toe. Ik ga dan tegelijkertijd naar Friederichs toe om onderdelen te halen en zo kan ik dat mooi combineren. In het ziekenhuis aangekomen ,vroeg ik of ik zuster Cato van Koperen te spreken kon krijgen .Dat ging niet, omdat zij zelf ook patient was, zo werd mij daar medegedeeld. "Ik moet en ik zal die zuster spreken, het is zeer dringend", zei ik, terwijl ik met de vuist op de balie sloeg. "Gaat U maar even in de wachtkamer" zei men toen. Na enige tijd kwam Cato er aan. Zij vroeg meteen: ''Is er iets met Vader?" "Neen, maar laat ons maar even naar een apart kamertje gaan, dan zal ik het je allemaal vertellen􀁌 Zo deden wij het en ik vertelde wat er in Dongen gebeurd was. Zodoende was Cato nu voorbereid voor het geval dat er iets zou gebeuren. Ik ben op Woensdag 7 April 1943 ,vóór in de avond, met de trein uit Rotterdam thuisgekomen. Ik herinner mij nog goed, dat het zo kolossaal stormde.

Theo en Bets van Alphen 4

Hier,enkele huizen van ons vandaan, is op die dag de gevel van een huis ingewaaid. Op Donderdagmorgen,8 April 1943,om plusminus 8 uur, werd er al aan de deur geklopt. Er stonden twee politie-agenten aan de deur. IK deed de deur open en ik zei: "Nou, jullie zijn er al heel vroeg bij". "Mogen wij binnen komen ?",vroegen zij. "Kom er in, vanzelfsprekend". Nauwelijks waren zij binnengekomen, of ze zeiden: "Wij komen jou arresteren"." Waarvoor ?" was mijn vraag. "Ja, jij hebt zeker joden in huis gehad", of dergelijke bewoordingen. Mijn goede pak had ik nog van de vorige dag klaarliggen, en dat heb ik toen aangedaan.

Ik moest mee om verhoord te worden in Breda, bij de Sicherheitsdienst.

"Dat is goed," zei ik, maar ik dacht er heel anders over. Dus ik liep tussen twee politiemannen naar het station van 's-Grevelduin-Capelle, te voet. Sip Vos en Huisman, die op dat moment bij de bushalte stonden, waren getuige van dit tafereel. Huisman zei: "Kijk maar goed naar Van Alphen, want die zie je nooit meer terug." Ze moesten mij met de trein naar Breda brengen. Over Raamsdonksveer kon de trein blijkbaar niet rijden, dus reisden wij met z’n drieën via 's-Hertogenbosch en Tilburg naar Breda. Een aardig omweggetje dus! In Breda werd ik binnengebracht in het gebouw van de Militaire Academie. Daar moest ik eerst een tijd wachten totdat ik werd geroepen voor verhoor. De twee politiemannen waren inmiddels vertrokken.

Ik kwam in een kamer waar twee mannen achter een bureau zaten. De ene was een Duitser, de andere een Nederlander die als tolk fungeerde. Uit het gesprek bleek dat de Nederlander geheel aan de Duitse kant stond. Zijn naam was Bogers. De Duitser wilde het hele verhaal van mij horen, maar ik was niet van plan om de waarheid te vertellen. Ik heb daar zitten liegen dat ik barstte. Het verhaal dat ik verzon, zat echter zo goed in elkaar. Ik deed dat om te voorkomen dat anderen in gevaar zouden komen. Had ik de zuivere waarheid gesproken, dan had ik anderen in moeilijkheden gebracht. Ik dacht bij mezelf: "Ik ben er toch al aan, laat het maar bij mij blijven. De rest blijft buiten schot."

Dus vertelde ik leugens tegen die snurker. Maar de heren achter het bureau waren niet van gisteren. Ze stelden mij verschillende keren dezelfde vragen, om te kijken of ik niet zou tegenspreken. Soms probeerde ik tijd te rekken door net te doen alsof ik de vraag niet goed had verstaan en hen te vragen het nog eens te herhalen. Het verhoor duurde zeker drie à vier uur. Al hadden ze mij op dat moment doodgeschoten, ik zou mijn verhaal niet veranderen. Ik week er niet van af. Toen mijn verklaring op papier stond, moest ik deze tekenen. Ik heb zeker vijf of zes keer mijn handtekening moeten zetten. Meteen daarna kreeg ik handboeien om en werd ik overgebracht naar het huis van bewaring in Breda. Ze hadden mij blijkbaar schuldig bevonden.

Op 20 april 1943, de verjaardag van Hitler, werd ik vanuit Breda naar concentratiekamp Vught gebracht, samen met een groep van ongeveer tien tot twaalf personen, waaronder het echtpaar Cohen, dat bij mij ondergedoken had gezeten. In Vught aangekomen, zag ik het Joodse echtpaar Cohen nog één keer. De heer Cohen moest naar het Jodenlager, en mevrouw Cohen naar het vrouwenlager. Het kamp was onderverdeeld in vier verschillende delen. In dat concentratiekamp heb ik dertien maanden doorgebracht. Toen ik ongeveer zes of zeven weken in Vught zat, hoorde ik dat er familie van mij in het kamp was. "Dat kan niet," zei ik. Maar het bleek mijn schoonzuster te zijn, de verpleegster uit Rotterdam. Zij heeft daar zes maanden vastgezeten. Iedereen die hulp had verleend aan Joden, werd door de Duitsers als "Jodenbegunstiger" aangeduid. Daarom kreeg ik een rode lap op mijn kampjasje gespeld. Een paarse lap was voor beroepsmisdadigers, en zwarthandelaren kregen een zwarte lap. In Vught zaten gevangenen van allerlei nationaliteiten en categorieën: politieke gevangenen, Bijbelvorsers (Jehovagetuigen), zwarthandelaren en terdoodveroordeelden. Ik heb wel eens gesproken met een terdoodveroordeelde gevangene. Ook waren er gevangenen met een driehoekje op hun kampjasje, in verschillende kleuren. (Roze was bijvoorbeeld voor homoseksuelen.) Door de lappen en driehoeken kon je meteen zien wat voor gevangene iemand was. Tijdens mijn tijd in Vught vond het volgende voorval plaats: Er werd een appèl gehouden, waarbij alle gevangenen in rijen stonden opgesteld. De commandant stond op enige afstand tegenover de gevangenen. Een van de gevangenen werd naar voren geroepen. Dit betekende dat hij uit de rij moest komen en enkele stappen vóór de anderen moest gaan staan. "Weet jij waarom je naar voren bent geroepen?" vroeg de commandant luid. "Ik weet het niet, commandant," antwoordde de man. "Hier wird nicht geklaut!" schreeuwde de commandant, waarna hij beval: "Laat de Prügelbock halen!" De man moest op de Prügelbock liggen, met zijn buik op het blok. Twee SS’ers sloegen om beurten met een stok op zijn achterwerk. De gevangene schreeuwde het uit van de pijn. Na 25 stokslagen vroeg de commandant weer: "Weet je nu waarom je naar voren bent geroepen?" "Ik weet het niet, commandant," zei de man opnieuw. De commandant riep boos: "Geef hem nog maar eens 25 slagen!" Weer sloegen de SS’ers, terwijl de gevangene opnieuw van de pijn schreeuwde. "Weet je het nu?" vroeg de commandant weer. "Nee, commandant," was opnieuw het antwoord. De commandant beval nogmaals 25 slagen. Tot ieders verbazing bleef de gevangene bij bewustzijn, ondanks de zware mishandeling. De commandant schreeuwde: "Doe je broek naar beneden, ik wil zien hoe je achterwerk eruitziet!" Het bleek dat de gevangene een paar bakstenen in zijn broek had gestopt. De commandant was woedend! De jongeman werd afgevoerd. Ik heb hem daarna nooit meer teruggezien. Later hoorde ik in het kamp dat hij boter had gestolen en dat hij dit vermoedelijk had voorbereid, omdat hij wist wat hem te wachten stond. Men zei dat hij de avond ervoor bij de kamparts was geweest en advies had gevraagd. De arts had hem aangeraden iets hards in zijn broek te stoppen. Zo had hij de SS toch nog beetgenomen.

Sprang-Capelle.  Mei 1991
Concentratiekampkleding van Theo van Alphen

Op de rechter broekspijp stond een rode driehoek met daarin de Hoofdletter W Daaronder stond een nummer: H 57341
Over dat nummer zat een ander lapje met het nummer 92580 er op.

-------------------------------------------------------------------------------

Th. van Alphen
In mei 1945, 36 jaar oud.
Beroep: Horlogemaker.
Woonplaats: Sprang-Capelle, Waspikse Dijk.

Ik herinner me dat ik na de capitulatie van Duitsland in mei 1945 naar Nederland terugreisde.

Op 8 april 1943 was ik door de Nederlandse politie opgehaald, omdat ik enige tijd onderdak had verleend aan een Joods echtpaar.
Na eerst enige tijd in de concentratiekampen Vught en Amersfoort te hebben gezeten, had men mij in het najaar van 1944 overgebracht naar Neuengamme en iets later weer naar Wannsleben am See, een plaats even ten westen van Berlijn, waar ik tot aan de capitulatie heb gezeten. Vandaaruit ben ik in elf dagen lopend naar Nederland teruggekomen. Bij Gronau en Glanerbrug passeerde ik de grens.

Nadat ik in Enschede in een fabrieksgebouw de nacht had doorgebracht, reisde ik de volgende dag met de trein naar 's-Hertogenbosch. Van 's-Hertogenbosch uit ben ik een eindje meegereden met een pater die op een hondekar zat. Deze pater sloeg in Nieuwkuijk af, en toen moest ik weer lopend mijn weg vervolgen.

Op die bewuste dag of avond liep ik in Nieuwkuijk onder de hoge bomen die daar langs de grote weg staan. Er kwam vanuit Nieuwkuijk een vrachtauto aangereden, richting Drunen. Ik ging met gespreide armen midden op de rijweg staan en de vrachtauto stopte. Deze vrachtauto moest naar Tilburg toe. Ik vroeg aan de chauffeur of ik tot de Besoijense Straat in Waalwijk met hem mee mocht rijden.
"Stap maar achterin en zoek maar een plaatsje," zei hij.

Toen ik achter in de laadbak geklauterd was, bleken er nog enkele andere passagiers aanwezig te zijn. Enkelen zaten op zakken met aardappelen of iets dergelijks en anderen stonden tegen de zijkanten aan. Ik ging ook tegen de zijkant staan.

Er stond een vrouwtje naast mij, gekleed in een mantel van gladde, grijze stof. Ik kende dit vrouwtje niet. De auto reed inmiddels verder. Toen wij net over de Dwaalwijkse brug waren, hield de vrachtwagen stil bij de fabriek van Van Haren. Het leek wel of men ons verwachtte, want toen ik naar buiten keek, zag ik dat de auto omgeven werd door een aantal figuren die met rieken en ander landbouwgereedschap waren gewapend. Zij riepen om "dat wijf".

Het bleek dat ze het hadden gemunt op de kleine vrouw die naast mij in de vrachtauto stond. Ook stond er al een auto achter de vrachtauto, met daarbij enkele politieagenten. Deze politiemensen hadden het blijkbaar eveneens op deze vrouw gemunt en wilden haar arresteren.

Ik heb nog meegeholpen om deze vrouw uit handen van de ongeregelde groep te houden. Anders hadden ze haar ter plekke vermoord.

De vrachtauto zette zich weer in beweging, richting Besoijen, en de personenauto met de politieagenten en de vrouw reed eveneens die kant op. Men wilde met de vrouw naar de marechausseekazerne in Besoijen. Deze vrouw werd steeds "’t Vuil Dientje" genoemd.

Bij de marechausseekazerne stopte onze wagen ook, en ik stapte uit. Ik heb toen nog gezien dat men daar bezig was om genoemde vrouw op een open vrachtauto te zetten met een bezem in haar handen. Daarna ben ik verder naar huis gegaan.

Sprang-Capelle, 1990
Getekend voor akkoord:
Th. van Alphen

----------------------------------------------------------------------------

Overige documenten en afbeeldingen in het dossier 13S2-d00632